De hal is donker en kil. Ik sta als versteend voor me uit te staren. Als jij straks die deur achter je dichttrekt, betekent dat dat ik alleen achter blijf. Ik hoef het je niet uit te leggen. Ik zie aan de aarzeling waarmee je de deurkruk vasthoudt, dat jij het net zo moeilijk vindt als ik. Door de schaduw die op je gezicht valt, is het onmogelijk om je uitdrukking te lezen. Maar je lichaamstaal spreekt boekdelen.

Een tijdje blijven we zo staan. Jij voelt je schuldig, ik voel met de seconde de leegte in dit huis groeien. Je aanwezigheid kwam als geroepen en was een fijne afleiding. Haalde mij uit mijn geroutineerde sleur. Ik probeer je gerust te stellen met de woorden dat je je geen zorgen hoeft te maken. Ze verliezen hun waarde in deze omgeving en klinken net zo hol als de hal.

Nadat je de deur achter je hebt dichtgetrokken, blijf ik voor het raam staan kijken. Achter me blijft het stil. Dit huis; we zijn weer alleen. Jij en ik.